Gerrit, een kinderemigrant

Het schip de Henriette.
Motieven
Voor de 169 Amsterdamse kinderen (waarvan 19 meisjes) die tussen 1856 en 1860 als kinderemigranten naar Zuid-Afrika vertrokken en voor hun ouders was deze stap vooral een economische beslissing. In het midden van de 19e-eeuw was er voor veel jongeren nauwelijks perspectief op een goede toekomst.
Het idee voor deze kindermigratie was een antwoord van bij de reveilbeweging betrokken mannen op vragen vanuit Zuid-Afrika. Daar was bij de blanke bevolking een grote behoefte aan arbeidskrachten. De zwarte bevolking rond de Kaap werkte niet graag voor hen. Daarnaast speelde ook de wens om het aantal blanken te vergroten (en bij sommigen – sinds de overname van de Kaap door de Engelsen - het aantal Nederlandse blanken). De verantwoordelijkheid voor de kinderen lag in Zuid-Afrika bij een Commissie waar onder andere de Consul, een lid van de Kaapse Wetgevende Raad en een dominee in zaten (Truter, de Wet en Faure). Allen waren lid van de Nederduitsch Gereformeerde Gemeente.
Voor de reveilmannen die dit initiatief namen en die de Nederlandse Commissie vormden (Heldring, Pierson, de Graaf, Rooseboom en Beelaerts van Blokland) stond de christelijke filantropie op de voorgrond. Het reveil was een protestantse opwekkingsbeweging die de nadruk op de eigen geloofsbeleving legde. Ook was er veel aandacht voor filantropische werkzaamheden waarbij het uitgangspunt was dat armoede en werkloosheid gevolgen waren van een falende moraal, want: “In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood verdienen”. In de Amsterdamse Jordaan werd bijvoorbeeld in dezelfde periode (1855) Tot Heil des Volks opgericht, tegenwoordig THDV. THDV werkt vandaag de dag nog steeds vanuit een christelijke visie met verschillende doelgroepen in Nederland: prostituees, daklozen, verslaafden en kinderen die in armoede leven.
Zuid-Afrika
De belevenissen van Gerrit lezen als een spannend jongensboek. Na een kort verblijf in Kaapstad en Bredasdorp werd Gerrit tewerkgesteld in Stellenbosch, een rit van 1000 kilometer per postkar. De zoon des huizes was bakker en van Gerrit werd verwacht dat hij meehielp met bakken en bezorgen. Daarnaast maakte hij een reis met de vader van het gezin. Deze was organist en zorgde ervoor dat Gerrit zijn catechismus leerde en ter kerke ging. Met hem ging Gerrit, als een van de twee koetsiers (de andere koetsier was ‘de oude zwarte’), naar een kerkelijke conferentie in Graaff-Reinet. Opnieuw een reis van 1000 kilometer, maar door een veel minder bewoond gebied. De koetsiers menden de 6 paarden, gingen waar nodig een sterk stromende rivier in om de paarden en koets er doorheen te leiden en kookten op een vuurtje de maaltijden. Ook hielden zij beurtelings ‘s-nachts de wacht om te zorgen dat de paarden niet werden gestolen en om de jakhalzen en leeuwen op afstand te houden. Op de bok liepen zij het gevaar getroffen te worden door stenen die naar beneden werden gegooid door bavianen.
Er volgden in de jaren daarna nog verschillende andere, niet minder spannende reizen met de wijn- en graanboer en veehandelaar waar Gerrit vervolgens ging werken. Treurige platitudes over witte handelaren in kraaltjes blijken daarbij maar al te waar:
“Als er uitgestald was dan kocht de vorst eerst, dan de raadslieden en dan het publiek. Koperen gordijnringen met een koper klein tafelschelletje werd een vet schaap voor gegeven, ijzeren lepels en messen samen 12 stuks ook een schaap, een grote doos met koralen een bok. Ook, glimmende luxe voorwerpen die aan de Kaap gekocht werden voor 6 pence kreeg je daar een bok of schaap voor.”
Toen Gerrit 21 werd, zijn contract afliep en hij de beschikking kreeg over zijn spaargeld, ging hij terug naar Kaapstad. Hij had daar verschillende banen, onder andere bij de gevangenis, maar het meest bijzonder was toch zijn verblijf van anderhalf jaar op het antarctische Crozeteiland Possession. Het doel van het verblijf was de jacht op zeeolifanten en het verwerken van hun vet. Naast voedsel dat de schepen die het vet kwamen ophalen meebrachten en gezouten vlees aten de mannen ook eieren van albatrossen en pinguïns. Het was koud en gevaarlijk werk, verschillende mannen verdronken. Gerrit schrijft er beeldend over.
Tot slot
De geschiedenis van Gerrit laat zien dat het voor de Amsterdamse kinderen die naar Zuid-Afrika emigreerden een hard leven was. Niet alle kinderen konden of wilden voldoen aan wat van ze werd verwacht. Hoewel de kinderen en dienstheren elk jaar bezocht werden door een Commissielid om te controleren of het goed ging, is het moeilijk na te gaan hoe effectief deze controle was. Er werden weinig problemen geconstateerd. Toch leidden enkele ontevreden dienstheren en een paar brieven van kinderen aan hun ouders waarin ze klaagden ertoe dat de mannen van het reveil na 1860 geen kinderen meer naar Zuid-Afrika stuurden.
Links de Great Eastern, rechts Lettergieterij Amsterdam voorheen N. Tetterode aan de De Costakade.
Gerrit kwam na 12 jaar terug naar Amsterdam. De terugreis was in stijl: hij voer op het toen grootste stoomschip ter wereld, de Great Eastern. Gerrit werd uiteindelijk een gerenommeerde aannemer. Een van zijn laatste projecten was de bouw van het tweede deel van Lettergieterij Amsterdam voorheen N. Tetterode aan de De Costakade. Het gebouw kwam in 1914 gereed. Na zijn pensioen schreef hij zijn herinneringen op.
Bronnen:
Ivo Sicking, In het belang van het kind. Nederlandse kinderemigratie naar Zuid-Afrika in de jaren 1856-1860. Universiteit Utrecht, 1995.
Fred Lotgering (redactie). Een Amsterdamse kinderemigrant in Zuid-Afrika, 1858-1870. De autobiografie van Gerrit Lotgering (1944-1928). Panchaud, Amsterdam, 2018.